Vliegend Hert Lucanus cervus
Ontdek de grootste kever van Europa, die ook in Brussel aanwezig is. Leer hoe je hem mee in stand houdt.
Belangrijkste kenmerken
Strikte bescherming op het hele gewestelijke grondgebied (Bijlage II.2.1, Natuurordonnantie), Natura 2000-soort (Bijlage II.1.1, Natuurordonnantie), Soort van gewestelijk belang (Bijlage II.4.A, Natuurordonnantie)
Observeren, determineren, ontdekken
Deze kever is het grootste insect van Europa. Oordeel zelf …
De mannetjes kunnen 8 cm lang worden. U kunt ze herkennen aan de tangvormige uitsteeksels bovenaan hun kop die wat gelijken op een miniatuur van een hertengewei, vandaar de naam vliegend hert. Die tangvorm komt goed van pas tijdens de voortplantingsperiode, wanneer de rivalen in conflict raken met elkaar.
De vrouwtjes hebben een discreter uiterlijk. Ze hebben namelijk dat ‘gewei’ niet. Ze kunnen volledig zwart zijn en 5 cm lang worden.
De larve, witachtig van kleur met een dik bruinoranje kopje, donkere kaken en oranje poten is een soort van XL-versie van de meikeverlarve. Deze lijkt sterk op een engerling, verzamelnaam voor de larve van de meikever en andere gelijkaardige larven, maar is er geen aangezien het vliegend hert niet tot de bladsprietkeversfamilie behoort.
Rondom het bos
Het vliegend hert is zeldzaam en is niet erg mobiel. De Brusselse populaties bevinden zich vooral rond het Zoniënwoud. Deze kever blijft zijn hele leven erg dicht bij de boomstronk waar hij is geboren. Het lucanusgeslacht, waar het vliegend hert deel van uitmaakt, is honkvast, vooral de vrouwtjes. Zij leggen hun eitjes daar waar ze geboren zijn of slechts enkele tientallen meters verder.
Omwille van hun gewicht vliegen insecten van het lucanusgeslacht redelijk slecht en lukt het niet goed om nieuwe sites te (her)koloniseren. Er zijn grote verschillen tussen de mannetjes en de vrouwtjes qua vlieggedrag. Deze laatste kunnen zich maximaal een kilometer verplaatsen, maar leggen gewoonlijk slechts enkele honderden meters af omwille van hun onhandige vliegwijze. Van de mannetjes weten we dat ze in staat zijn om meerdere kilometers af te leggen. Bij hun verplaatsingen vermijden ze zoveel mogelijk open vlaktes.
Biologische cyclus
Het vliegend hert vliegt aan het begin van de avond in juni-juli (augustus), vooral op warme(re) avonden (>16°C). De mannetjes beginnen gewoonlijk actief te zijn al enkele uren voor valavond.
Met hun overmatig grote kaken verdedigen de mannetjes de beste paarsites (oude zieke bomen met sapafzetting). Als er zo geen bomen zijn (bijvoorbeeld in woonwijken), kunnen ze andere ontmoetingsplaatsen gebruiken, zoals houten verlichtingspalen of actief op zoek gaan naar vrouwtjes die migreren en zich traag verplaatsen. Deze laatste produceren feromonen die de mannetjes aantrekken.
Het paren gebeurt dan gewoon op de grond. Na de paring legt het vrouwtje haar eitjes in galerijen die ze graaft in wormstekig hout of de wortels van oude bomen.
De larven leven over het algemeen 3 jaar, en soms tot 5 jaar, en bereiken dan een lengte van 10 cm. Hun kop heeft sterke kaken om hout te vermalen. De larven verpoppen zich in een stukje aarde ter grootte van een vuist, waar ze overwinteren en verder ontwikkelen tot ze de volgende lente uitkomen.
- Zichtbaarheid: juni tot juli/augustus (volwassen)
- Reproductie: juni tot juli/augustus
- Larvestadium: juli/augustus tot juni (3 tot 5 jaar later!)
Risico’s op verwarring
Klein vliegend hert
Neushoornkever
Rol in het ecosysteem
Volwassen dieren kunnen zich voeden met allerlei zoete stoffen en hebben een duidelijke voorkeur voor sap uit wonden van oude bomen, maar ze houden ook erg van het sap van gebarsten kersen of andere vruchten. Zich voeden is echter niet hoogstnoodzakelijk voor hen . De larven voeden zich met vochtig, wormstekig hout dat volledig of minstens half onder de grond ligt en dat moet zijn aangetast door witrot zodat de lignine ontbonden is en de larven toegang krijgen tot de cellulose.
In dood hout dat in contact staat met de grond, bij voorkeur stronken, wortels of snoeihout dat sterk is ontbonden door schimmels.
Het vliegend hert is een thermofiele soort die een halfopen habitat en een warm microklimaat nodig heeft. De meeste waarnemingen vinden plaats op naar het zuiden gerichte hellingen.
Beheren en onthalen
Het vliegend hert is van nature een bewoner van goed beboste gebieden die vooral worden aangetroffen aan bosranden en open plekken in bossen, op brede beboste hellingen met een trapsgewijze vegetatie of in omgevingen met een vergelijkbare structuur zoals holle wegen, oude boomgaarden met wegkwijnende hoogstammen, bosstroken, bomenrijen ...
Voor het leggen van zijn eieren is het vliegend hert afhankelijk van de aanwezigheid van door schimmels aangetaste boomstronken. Dit zijn meestal hardhoutsoorten (of in mindere mate zachthoutsoorten): bij voorkeur eik, maar ook beuk, linde, haagbeuk, kastanje, fruitbomen en andere. Oude stronken van kreupelhout zijn ook geschikt. Het is vooral belangrijk dat het hout in direct contact staat met de grond.
Om deze soort te bevorderen:
- Bouw een piramide voor het vliegend hert.
- Behoud sapbomen en ontmoetingsbomen waar in de zomer kevers van het lucanusgeslacht waargenomen kunnen worden.
- Richt een traditionele boomgaard in of plant een fruitboom.
- Laat dode en stervende bomen staan.
- Verbeter de lichtinval op de legplaatsen (verminder schaduw en de ontwikkeling van een te overwoekerende begroeiing).
- Gebruik geen pesticiden.
- Gebruik geen worteldoeken om ‘onkruid’ te bestrijden. Insecten kunnen erin verstrikt raken.
- Laat geen onbedekte watertanks in de buurt staan (insecten kunnen erin verdrinken).
Waarnemingen van de soort in Brussel en Brabant tonen aan dat verstedelijkte gebieden aan de rand van een bos ook een geschikte habitat kunnen vormen. Het vliegend hert is een thermofiele soort die een halfopen habitat en een warm microklimaat nodig heeft. De meeste waarnemingen vinden plaats op naar het zuiden gerichte hellingen.
In Brussel en Brabant wordt de soort het vaakst gezien in de buurt van grote bossen. Vanuit historisch oogpunt zijn dit vaak plekken die vroeger beheerd werden als kreupelbos onder hoogstammen, waardoor het relatief heldere, open bossen zijn. Het onderaardse hout werd misschien niet altijd ten nutte gemaakt. De overstap naar hoogstambossen die gedomineerd worden door beuken heeft deze bossen dichtbegroeid en donker gemaakt en dat al eeuwenlang. De warmte komt niet meer tot op de grond en de microhabitat van de zuidgerichte hellingen verdwijnt.
In de omgeving zijn er echter vele relictuele vegetaties die zijn blijven voortbestaan langs de holle wegen en op de abrupte taluds en die het open karakter van de vegetatie en een lokaal warmer microklimaat hebben behouden. De soort kon er blijven voortbestaan en hoogstamboomgaarden, tuinen en bomen langs lanen in de rechtstreekse nabijheid koloniseren.
Kaart van de habitat van het vliegend hert (zuiden van Brussel)
Rode lijn: aanwezigheidsperimeter / Gele oppervlakken: gunstige habitatzones / Groene oppervlakken: observaties met voortplantingsbewijzen / Blauwe oppervlakken: observaties zonder voortplantingsbewijzen in een gunstige habitat.
Zorg voor meer dood hout
Zorg voor meer dood hout. Geef daarbij prioriteit aan zuidgerichte hellingen en microreliëfs (taluds). De larven voeden zich met vochtig, wormstekig hout dat volledig of minstens half onder de grond ligt en dat moet zijn aangetast door witrot zodat de lignine ontbonden is en de larven toegang krijgen tot de cellulose.
- Geef de voorkeur aan een kreupelbos of een bos van onderhout tussen opgaand hout (lichtrijk bos, stronken met veel dood hout).
- Kies ervoor om bomen af te knotten (voor eiken).
- Faseer de werken: alle kapwerken moeten via een meerjaarlijkse rotatie uitgevoerd worden, maar nooit meer dan 50 m per keer.
- Kap de bomen liefst in de herfst, want in de winter zit er te veel looizuur in de wortels, wat een aanval door paddenstoelen onmogelijk maakt.
- Stapel een deel van het afgehakte hout tegen de stronken.
- Behoud wegkwijnende bomen. Die bomen hebben vaak al dode wortels en bieden ook gedurende lange tijd dood hout.
- Als een dode of zieke boom omwille van de veiligheid niet mag blijven staan, hak deze dan op een bepaalde hoogte om in plaats van vlak boven de grond (dat is beter, duurzamer, zichtbaarder en nuttig voor andere soorten).
- Frees boomstronken niet!
Beheer sapbomen en ontmoetingsbomen
Volwassen dieren kunnen zich voeden met allerlei zoete stoffen en hebben een duidelijke voorkeur voor sap uit wonden van oude bomen, maar ze houden ook erg van het sap van gebarsten kersen of andere vruchten. Zich voeden is echter niet hoogstnoodzakelijk voor hen.
- Stel een inventaris op van bomen met sap en ontmoetingsbomen en behoud deze.
- Richt legplekken in de buurt van die bomen in.
- Kap bomen op een zekere hoogte (kaarsvorm), indien bomen op die manier worden gekapt, is de kans groter dat er sap lekt uit de boom en dat zal geapprecieerd worden door deze lekkerbekken.
- Pas een kreupelbosbeheer toe bij gewone acacia’s: ze zijn goed geschikt als legbomen. Ze laten veel licht door, hun hout is hard en dus lang beschikbaar en wanneer de scheuten van de bomen en de stronken worden verwijderd, sterft de boom zelf vaak, maar de wortels blijven zich verspreiden.
- Geef de voorkeur aan spontane herbebossing of plant (bij gebrek daaraan, na enkele jaren) heliofiele soorten. Verwijder bij het uitdunnen vooral sciafiele planten.
- Bomen beschadigen om sap te verkrijgen is geen oplossing want stromen die op die manier worden verkregen houden slechts twee à drie dagen aan.
In bosbeheer
- Creëer helderdere zones waar veel dood hout is in zones die te gesloten zijn door bomen te ringen, ze op een bepaalde hoogte te kappen, zogenaamde kaarsstammen te behouden of door stapsgewijze (interne) bosranden te creëren.
Verplichtingen, verboden… Wat zegt de wet ?
Het is verboden om:
- Vliegende herten doden, vangen, verplaatsen of hun natuurlijke habitat beschadigen.
Het is verplicht om :
- Vraag een natuurafwijking aan voor werken in nestzones van het vliegend hert, met name alles wat een ingreep op het vlak van dood of ontbindend hout (oude piketten, stronken ...) inhoudt.
Natura 2000-doelsoort
Kwantitatieve en kwalitatieve behoudsdoelstellingen worden vastgesteld voor elke soort van regionaal of gemeenschappelijk belang die aanwezig is in de Natura 2000-gebieden van het Brussels Gewest.
SBZ I : Zoniënwoud en Woluwevallei
Kwantitatieve doelstellingen
- Ten minste het behoud van de bestaande populaties.
- Indien mogelijk, uitbreiding van deze populaties en ontwikkeling ervan in minstens 3 voortplantingsgebieden.
Kwalitatieve doelstellingen
- Kwalitatieve verbetering van de habitat van de soort.
-
Verwezenlijking van een netwerk van natuurlijke en kunstmatige habitats (totems) waarin de soort
goed kan gedijen vertrekkende vanaf de plaatsen waar de soort aanwezig is. - Zie instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats 9120, 9130, 9160, 9190 en 6430.