Laatvlieger Eptesicus serotinus
Ontdek deze in het Brussels Gewest veel voorkomende vleermuis !
Belangrijkste kenmerken
Natura 2000-soort (Bijlage II.1.1, Natuurordonnantie), Strikte bescherming op het hele gewestelijke grondgebied (Bijlage II.2.1, Natuurordonnantie)
Waarnemen, determineren, ontdekken
De laatvlieger is een antropofiele soort die zijn kolonie meestal onder het dak van een gebouw vestigt, waar hij ook kan overwinteren. Hij is vrij groot en voedt zich vaak in de open lucht.
In tegenstelling tot andere vleermuissoorten die gevoelig zijn voor lichtvervuiling, kan hij profiteren van de insecten die door straatverlichting worden aangetrokken.
Raadpleeg de kaart met de Natura 2000-soorten
Biologische cyclus
- Winterslaap: half november tot maart
- Voortplanting: september tot oktober
- Kraamkolonies (vrouwtjes en jongen): april tot augustus
- Geboorten: juni
Kraamkolonies vormen zich vanaf eind april op zolders en in holle muren en kunnen uit enkele tientallen vrouwtjes bestaan. Na een draagtijd van ongeveer 1,5 maand worden half juni 1 jongen geboren. Een maand later zijn ze al zelfstandig.
In de winter worden de dieren soms aangetroffen in bekende overwinteringsgebieden zoals forten, maar het aantal winterwaarnemingen is beperkt en er is nog geen laatvlieger gevonden in de gecontroleerde overwinteringsgebieden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het is waarschijnlijk dat laatvliegers zich in deze periode schuilhouden in hun zomerverblijfplaatsen op ontoegankelijke, vorstvrije plekken.
Rol in het ecosysteem
Beheren en onthalen
Om deze soort te bevorderen:
- Behoud en ontwikkel onderling verbonden coulisselandschappen (mozaïek van kleine bossen, beboste stroken en grasweiden).
- Behoud of plant rijen bomen of struiken, heggen.
- Verminder lichtvervuiling door amberkleurige buitenverlichting te gebruiken met lichtbundels naar beneden gericht en alleen waar verlichting echt nodig is.
- Verbied het gebruik van pesticiden.
- Beperk antiparasitaire behandelingen voor vee.
Natura 2000-doelsoort
Kwantitatieve en kwalitatieve behoudsdoelstellingen worden vastgesteld voor elke soort van regionaal of gemeenschappelijk belang die aanwezig is in de Natura 2000-gebieden van het Brussels Gewest.
SBZ I : Zoniënwoud en Woluwevallei
Kwantitatieve doelstellingen
- Ten minste het behoud van de bestaande populaties.
- Indien mogelijk, ontwikkeling van de populaties.
Kwalitatieve doelstellingen
- Progressieve verwezenlijking van een kwalitatieve verbetering van de habitats van de soorten door het behoud of het herstel van een gevarieerd landschap bestaande uit bosgebieden en bosranden evenals uit stadsbiotopen en lineaire landschapselementen.
- zie instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats 9120, 9130, 9160, 9190, 91E0, 6510 en 6430.
- zie doelstellingen voor de meikever
SBZ II : Bossen en open gebieden in Ukkel
Kwantitatieve doelstellingen
- Ten minste het behoud van de bestaande populaties.
Kwalitatieve doelstellingen
- Behoud of herstel van een gevarieerd landschap bestaande uit bosgebieden en bosranden evenals uit stedelijke biotopen en lineaire landschapselementen.
- Zie instandhoudingsdoelstellingen betreffende de habitats 9120, 9130, 9160, 9190, 91E0, 6510 en 6430.
SBZ III : Bossen en vochtige gebieden van Jette en Ganshoren
Kwantitatieve doelstellingen
- Ten minste het behoud van de bestaande populaties.
- Indien mogelijk, ontwikkeling van de populaties.
Kwalitatieve doelstellingen
- Progressieve verwezenlijking van een kwalitatieve verbetering van de habitat van de soorten door het behoud of het herstel van een gevarieerd landschap bestaande uit bosgebieden en bosranden evenals uit stadsbiotopen en lineaire landschapselementen.
- Zie instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats 9120, 9160, 91E0, 6510 en 6430.
- Zie doelstellingen voor de Meikever.