Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus
Ontdek deze vleermuis, die heel veel voorkomt in de Brusselse Gewest !
Belangrijkste kenmerken
Natura 2000-soort (Bijlage II.1.1, Natuurordonnantie) ; Strikte bescherming op het hele gewestelijke grondgebied (Bijlage II.2.1, Natuurordonnantie)
Observeren, determineren, ontdekken
Het is de meest voorkomende vleermuis in België en een opportunistische soort die overal jaagt waar insecten zijn.
Ze heeft geen duidelijke voedselvoorkeur en voedt zich voornamelijk met insecten met een grootte tussen 1 en 12 mm.
Ze leeft meestal in de daken van gebouwen, maar kan ook andere slaapplaatsen in de buurt van menselijke bouwwerken hebben.
Raadpleeg de kaart met de Natura 2000-soorten
Biologische cyclus
- Winterslaap (in gemengde groepen) : half november tot maart
- Voortplanting: eind augustus tot eind september
- Kraamkolonies (vrouwtjes en jongen): april tot augustus
- Geboorten: mei tot juni
Eind maart verlaten dwergvleermuzen hun winterrustplaatsen. Ze blijven dan een tijdje in gemengde groepen. Gewone dwergvleermuizen kunnen echter ook het hele jaar door dezelfde plek gebruiken.
In mei vormen de vrouwtjes kolonies, waar de jongen tussen eind mei en begin juni worden geboren. In onze streken krijgen vrouwtjes over het algemeen 1 jong, dat na 4 tot 8 weken zelfstandig wordt.
Aan het eind van de zomer vormen de vrouwtjes harems rond de mannetjes op parade, die een territorium van ongeveer 1 hectare verdedigen tegen de andere mannetjes. Gemiddeld bestaat een harem uit 3 vrouwtjes, maar dit aantal kan oplopen tot 10.
Rol in het ecosysteem
Beheren en onthalen
Om deze soort te bevorderen :
- Behoud en ontwikkel onderling verbonden coulisselandschappen (mozaïek van kleine bossen, beboste stroken en grasweiden).
- Behoud of plant rijen bomen of struiken, heggen.
- Verminder lichtvervuiling door amberkleurige buitenverlichting te gebruiken met lichtbundels naar beneden gericht en alleen waar verlichting echt nodig is.
- Verbied het gebruik van pesticiden.
- Beperk antiparasitaire behandelingen voor vee.
Natura 2000-doelsoort
Kwantitatieve en kwalitatieve behoudsdoelstellingen worden vastgesteld voor elke soort van regionaal of gemeenschappelijk belang die aanwezig is in de Natura 2000-gebieden van het Brussels Gewest.
SBZ I : Zoniënwoud en Woluwevallei
Kwantitatieve doelstellingen
- Ten minste het behoud van de bestaande populaties.
- Indien mogelijk, ontwikkeling van de populaties.
Kwalitatieve doelstellingen
- Progressieve verwezenlijking van een kwalitatieve verbetering van de habitats van de soorten door het behoud of het herstel van een gevarieerd landschap bestaande uit bosgebieden en bosranden evenals uit stadsbiotopen en lineaire landschapselementen.
- Zie instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats 9120, 9130, 9160, 9190, 91E0, 6510 en 6430.
- Zie doelstellingen voor de meikever.
SBZ II : Bossen en open gebieden in Ukkel
Kwantitatieve doelstellingen
- Ten minste het behoud van de bestaande populaties.
Kwalitatieve doelstellingen
- Behoud of herstel van een gevarieerd landschap bestaande uit bosgebieden en bosranden evenals uit stedelijke biotopen en lineaire landschapselementen.
- Zie instandhoudingsdoelstellingen betreffende de habitats 9120, 9130, 9160, 9190, 91E0, 6510 en 6430.
SBZ III : Bossen en vochtige gebieden van Jette en Ganshoren
Kwantitatieve doelstellingen
- Ten minste het behoud van de bestaande populaties.
- Indien mogelijk, ontwikkeling van de populaties.
Kwalitatieve doelstellingen
- Progressieve verwezenlijking van een kwalitatieve verbetering van de habitat van de soorten door het behoud of het herstel van een gevarieerd landschap bestaande uit bosgebieden en bosranden evenals uit stadsbiotopen en lineaire landschapselementen.
- Zie instandhoudingsdoelstellingen voor de habitats 9120, 9160, 91E0, 6510 en 6430.
- Zie doelstellingen voor de Meikever.